Afschrijving voertuigen: Belgische staat verliest zaak tegen transportbedrijf

Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft een belangrijk arrest gewezen in een rechtszaak die de Belgische staat tegen een transportbedrijf had aangespannen. De belastingdienst was (volgens het Hof ten onrechte) van mening dat het afschrijvingsplan voor de door de vervoersonderneming aangeschafte voertuigen onjuist was en dat de vervoersonderneming daarmee een onverschuldigde winst had gemaakt.

Voor haar aanslagjaren 2008 en 2009 heeft de betrokken onderneming haar voertuigen afgeschreven over 8 jaar voor de motorvoertuigen en over 10 jaar voor het getrokken materieel. Vervolgens koos zij ervoor haar voertuigen over respectievelijk vier en vijf jaar af te schrijven. Er zij aan herinnerd dat afschrijvingen kunnen worden beschouwd als bedrijfskosten wanneer zij betrekking hebben op materiële vaste activa met een beperkte levensduur, en voor zover zij verband houden met afschrijvingen die tijdens het belastingjaar daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. In dit geval was de administratie van mening dat er sprake was van overmatige afschrijving (186.101,35 EUR voor het jaar 2014 en EUR 1.071.791,58 voor 2015) en kondigde een belastingverhoging van 10% aan. De transporteur heeft deze berekening weerlegd en een bezwaarschrift ingediend dat aanvankelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De Belgische staat heeft daarom het transportbedrijf voor de rechter gedaagd.

In eerste aanleg verklaarde de rechter de vordering ontvankelijk en stelde dat het transportbedrijf had aangetoond dat er geen sprake was van overmatige afschrijving. Hij heeft derhalve de herberekening van de inkomstenbelasting gelast. De Belgische staat ging vervolgens in beroep tegen deze eerste beslissing, maar de rechter van het Hof van Beroep te Antwerpen bevestigde het eerste vonnis op 20 december jl.

Wat heeft de weegschaal in het voordeel van het transportbedrijf doen doorslaan? De administratie baseerde zich onder meer op een door de FOD Mobiliteit gepubliceerde studie die berekende dat de gemiddelde leeftijd van een vrachtwagen in België meer dan 14 jaar bedraagt en vond dat de afschrijvingstermijn (4 of 5 jaar) dus abnormaal was. De transporteur overtuigde de rechter met het argument dat de regelgeving sinds 2009 was geëvolueerd, met name op milieugebied, en dat een kortere afschrijvingstermijn noodzakelijk was om het wagenpark sneller te vernieuwen. Het andere sterke argument was dat de onderneming actief was in het internationale vervoer en dat de gemiddelde kilometerstand van haar vrachtwagens veel hoger was dan de gemiddelde kilometerstand die door de FOD Mobiliteit werd berekend.

“Het hof treedt het standpunt van de eerste rechter bij en maakt zich dit eigen. Het hof stelt met de eerste rechter vast dat uit de voorgelegde stukken blijkt dat verweerster in hoger beroep gebonden is aan de Europese en Belgische wetgeving die de milieuvereisten inzake transport en mobiliteit steeds strenger maken en waarbij zij zich, gelet op haar internationale activiteiten, dient te houden aan de meest uiteenlopende wetgevingen ter zaken en dient te beschikken over modern en milieuvriendelijk transport, eveneens met het oog op het vermijden van boetes, heffingen of beperkte toegangsmogelijkheden”, Me Philippe Renier, die dit geval onder onze aandacht bracht. Hij meent ook dat dit arrest veel andere transportbedrijven aangaat: “Dit geldt in essentie voor elke transportonderneming die ritten naar het buitenland doet. Dus in die zin is de uitspraak te veralgemenen. Wel moet elke belastingplichtige steeds het bewijs leveren dat hij zich in dergelijke situatie bevindt. Elke case wordt immers individueel beoordeeld.”

.”

lees ook

Aankomende Events

ONTVANGT U ONZE WEKELIJKSE NIEUWSBRIEF NOG NIET? MELD JE DAN NU AAN!

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
transport media logo