Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft vrijdag de geldigheid van het Mobiliteitspakket 1 en bijna alle bijbehorende maatregelen bevestigd, met uitzondering van één maatregel: de verplichte terugkeer van voertuigen naar het land van registratie om de acht weken.
Een aantal lidstaten (Litouwen, Bulgarije, Roemenië, Cyprus, Hongarije, Malta en Polen) hadden beroep aangetekend bij het Europees Hof van Justitie om de geldigheid van het Mobiliteit 1-pakket aan te vechten. De eisers werden tevreden gesteld over slechts één van de maatregelen: de verplichte terugkeer van voertuigen naar hun land van registratie om de acht weken. Polen, in het bijzonder, had het ecologische argument gebruikt, met het argument dat deze maatregel ervoor zorgde dat voertuigen onnodige kilometers leeg reden, en dus vervuilend waren.
Aan de andere kant zijn de andere maatregelen gehandhaafd, te beginnen met de verplichting voor vervoerders om het werk van hun chauffeurs zo te organiseren dat ze elke drie of vier weken tijdens de werkuren kunnen terugkeren naar het operationele centrum van het bedrijf of hun woonplaats. De regels voor de digitale tachograaf van de tweede generatie, de ‘bevriezingsperiode’ van vier dagen na een cabotagecyclus en de regels voor detachering worden allemaal gehandhaafd.
De reacties van de verschillende belanghebbenden zijn uiteraard gemengd. Van de Centraal-Europese landen verwelkomt de Roemeense federatie UNTRR de beslissing van het Hof. De Poolse federatie ZMPD is van haar kant van mening dat de uitspraak van het HvJEU welkom is, maar dat het een bittere smaak in de mond achterlaat omdat de andere maatregelen in het Mobiliteitspakket 1 het concurrentievermogen van Poolse vervoerders in Europa beperken. De IRU van haar kant neemt gewoon nota van de beslissing van het Hof, maar benadrukt de kwestie van de boetes die aan bepaalde bedrijven zijn opgelegd voor het niet naleven van een maatregel die nu is afgeschaft.
In België wijst Philippe Degraef (directeur van Febetra) erop dat de nietig verklaarde maatregel een cruciaal onderdeel is van het mobiliteitspakket en hij vreest dat de nietigverklaring ervan sociale dumping in de hand zal werken. “De inhoud van de maatregel staat niet ter discussie. Het is het ontbreken van een impactstudie dat de doorslag gaf in de beslissing van het Hof”, analyseert hij. “Het is niet normaal voor transportbedrijven om hun vrachtwagens permanent buiten hun land van registratie te laten rijden. Als er geen economische band is tussen het voertuig en het land van registratie, kan er geen sprake zijn van eerlijke concurrentie.
De vakbonden zitten min of meer op dezelfde lijn als Febetra. Ze betreuren een beslissing die volgens hen schadelijke handelspraktijken dreigt aan te moedigen (waaronder de beruchte ‘boîte aux mettres’-bedrijven) en de sector naar beneden dreigt te nivelleren, omdat bedrijven volgens hen hele wagenparken in West-Europa kunnen blijven parkeren, zonder enige echte band met het land van vestiging. “De argumenten die door bepaalde actoren in de sector en door bepaalde lidstaten naar voren worden gebracht met betrekking tot de gevolgen voor het klimaat van de bepaling inzake de inlevering van voertuigen, zijn ongegrond. Als bedrijven gevestigd zouden zijn waar de meeste van hun activiteiten plaatsvinden, zouden ze niet heen en weer hoeven te reizen. Het is het huidige bedrijfsmodel dat de ecologische transitie rechtstreeks belemmert. Door de kosten van wegvervoer kunstmatig laag te houden, ontmoedigt dit model de noodzakelijke overstap naar duurzamere vervoerswijzen”, aldus de ET



